Een Vlaamse broederschap in Firenze
Een Vlaamse broederschap in Firenze.
In de 14de en 15de eeuw behoorden Vlaanderen en Toscane tot de belangrijkste economische en culturele centra van Europa. De economische samenwerking (er waren in 1378 reeds Vlaamse textielarbeiders aangeworven in Firenze en de Medici-bank had sedert 1439 een filiaal in Brugge), ging uiteindelijk ook leiden tot een migratiestroom tussen beide landen. De meeste immigranten uit het noorden gingen zich in Italië verenigen in broederschappen, die geen echte economische (zoals een gilde of een natie), maar eerder een religieuze en liefdadige opdracht hadden.
Hoewel de officiële naam van de broederschap “Confraternità di Santa Barbara dei Tedeschi e Fiamminghi” was, waren aanvankelijk voornamelijk Vlamingen en Brabanders lid. Voor de Florentijnen was het onderscheid tussen Vlamingen, Brabanders en Duitsers (in de huidige geografische context) niet erg duidelijk. Al die oltramontani (die van over de Alpen kwamen) spraken volgens hen immers allemaal zowat hetzelfde taaltje (1).
Nadat de leden van de broederschap reeds van in de 14de eeuw waren bijeen gekomen in de kerk van San Barbana in de Via Panicale kregen zij van de Servieten in 1448 een vaste stek in de kerk van de Santissima Annunziata. Op dat moment telde de vereniging 48 leden die toen allemaal als Tedeschi bestempeld werden, ofschoon zij uit steden als Brussel, Antwerpen, Lier, Hasselt, Diest, Brugge, Kortrijk, Ieper, Tongeren, Maastricht, Utrecht, Keulen en Aken afkomstig waren. Van de 48 hadden er 35 een Vlaamse, 11 een Nederduitse en 2 een Franstalige naam.
In 1471 telde de broederschap al 92 leden, waarvan 42 “echte” Vlamingen (uit het huidige Vlaanderen) De inschrijving van de leden en de omschrijving van hun persoon gebeurde in een soort Vlaams-Duits dat doorspekt was met Italiaanse woorden. Zo was de inventaris van de bezittingen van de broederschap in 1465 nog in het “Diets” opgesteld.
Alle beroepen waren welkom in de broederschap, maar het merendeel van de leden waren wevers en ook vele kunstenaars hebben zich in de loop der tijden bij de Confraternità aangesloten. Zij lieten zich dan desgevallend ook samen met hun vrouw (en kinderen) inschrijven. Er zijn ledenlijsten bekend van 1445 tot 1457 en van 1522 tot 1585.
De bekende tapijtwevers Steven Gillis, Jan Rost en Nicola Karcher waren afkomstig uit Brussel. Jan Broomans en Jan van de Walle kwamen uit Antwerpen, Jacopo van Asselt en zijn zonen Bernardino en Piero uit Hasselt (Graafschap Loon). De Schilders Pieter de Witte (Piero Candido), Lieven Meeus (Livio Mehus) en Jan van der Straet (Giovanni Stradano) kwamen uit het Brugse.
De beeldhouwer Pierre Francheville (Pietro Francavilla of Petrus Francavilla Belgiae) was afkomstig van Kamerrijk (Cambrai) en Francesco Janssens was een Antwerpenaar. Glazenier en Mechelaar Hendrik van den Broeck stond ingeschreven als Arrigo Fiammingo. Uit Delft kwam de edelsmid Jacob Bijleveld (Jacopo Bylivelt) en Pierre Joseph Grisson (Giuseppe Grisoni) was een schilder uit Mons (Bergen). Ook de Brabantse toondichter Hendrik Isaac (Arrigo Tedesco), de drukker Laurens van der Beke of van den Bleeck (Lorenzo Torrentino) uit Gemert (Noord-Brabant) en waarschijnlijk ook de schilder Justus Sustermans uit Antwerpen waren eminente leden.
Ofschoon de broederschap eigenlijk voorbehouden was aan Duitsers en Vlamingen (in de ruime zin van het woord) waren er van in de 16de eeuw toch ook al veel Fransen en Italianen ingeschreven. Eén van hen was de Florentijnse schilder Lorenzo Palmieri die een graf en een buste kreeg in de kapel in 1624.
De kapel van de broederschap bevindt zich (op het einde van de rechterbeuk vóór het transept) in de kerk van de Santissima Annunziata waar de grafstenen nog verwijzen naar de leden. Eén van die grafstenen was voor de Duitse edelsmid Arrigo Brunick die het zilveren antipendium van het hoofdaltaar van de kerk gemaakt heeft. In deze kapel werd ook Giovanni Stradano uit Brugge begraven. Op de zuil die op de scheiding staat van de Cappella di Santa Barbara en de Cappella del Sacramento is een buste van Stradano aangebracht die in 1606 gebeeldhouwd werd door zijn zoon Scipione. Op de onderaan bijgevoegde plaquette is vermeld dat hier Ioanni Stradano Belgae brugensi pictor….begraven ligt en dat hij op 82-jarige leeftijd op 2 november 1605 overleden is.
In 1452 kreeg de Confraternità van de Servieten een altaarstuk met de Heilige Barbara van Cosimo Rosselli cadeau. In 1740 werd het vervangen door een schilderij met de patroonheilige van de hand van Giuseppe Grisoni, die als prevveditore (opzichter) van de broederschap de kapel had laten vernieuwen (zie fig.1).
Fig.1 Santa Barbara (G.Grisoni, Cappella di Santa Barbara, SS Anunziata).
In tegenstelling met de Florentijnse immigranten in Antwerpen, die verenigd waren in een natie en meestal kooplui waren, probeerden de ambachtslui uit Vlaanderen (waartoe ook de kunstenaars behoorden) zich in Firenze zo goed mogelijk te integreren door o.a. zeer snel de taal te leren en hun naam te italianiseren. De broederschap moest het voor de nieuwkomers wat gemakkelijker maken.
Terwijl de Florentijnen in Antwerpen trouwden binnen hun eigen gemeenschap (zie art. Florentijnse kooplieden in het 16de-eeuwse Antwerpen), waren vele Vlamingen (die nog geen gezin hadden bij hun aankomst) met een Florentijnse (of Toscaanse) in het huwelijksbootje gestapt, zoals mag blijken uit een aantal voorbeelden.
Zo was Jan Broomans eerst gehuwd met Arcangela Paladini en na haar vroegtijdig overlijden met Laura de Ricci (2). Lorenzo Torrentino was in 1543 getrouwd met Nicolosia de Amicis (uit Bologna) en in 1558 met Lucrezia Albertinelli, een weduwe uit Firenze. Giusto Sustermans was 3 maal gehuwd: eerst met Dejanira di Santi Fabbretti (uit Pisa) en vervolgens met Maddalena di Cosimo Mazzocchi en Maddalena Artimini (uit Firenze). Zij hadden geenszins de bedoeling om ooit nog terug te keren (wat de Florentijnen in Antwerpen wel van plan waren) en hun kinderen waren geboren en getogen Florentijnen. Maar de contacten met de gewezen land-of streekgenoten werden dankzij de broederschap in stand gehouden. Meestal waren de getuigen bij huwelijken of doopsels dan ook mensen van de Confraternità.
Van een aantal Vlaamse kunstenaars die naar Firenze geëmigreerd waren is geen lidmaatschap van de broederschap bekend (dat was o.a. het geval voor Giambologna), wat er wellicht kon op wijzen dat zij zich van meet af aan hadden willen integreren in de Florentijnse gemeenschap en snel tot de artistieke kringen van het Medici-hof milieu waren toegetreden.
De Confraternità di Santa Barbara is lang blijven bestaan, waarschijnlijk omdat zij geen al te exclusief clubje was, maar is uiteindelijk toch in 1785 door groothertog Pier Leopoldo opgedoekt toen hij alle broederschappen liet afschaffen. Hun rol was in feite ook al uitgespeeld want in die tijd was de grote migratiestroom richting Firenze reeds lang voorbij en waren al de vroegere Tedeschi en Fiamminghi echte Florentijnen geworden.
JVL
(1) De Florentijnen noemden immigranten uit het huidige België en de aangrenzende gebieden in Nederland, Duitsland en Frankrijk allemaal “Tedeschi” of “Fiamminghi”.
De “Lage Landen” werden ook “La Mangia bassa” genoemd. Soms werd ook gesproken over Belgicus en Belgiae.
(2) Arcangela Paladini was een dichteres, zangeres en schilderes die hoog in aanzien stond bij groothertogin Maria Magdalena van Oostenrijk. Zij is jong gestorven en heeft een graftombe gekregen in de voorhal van de kerk van Santa Felicità.
A Flemish brotherhood in Florence.
In the 14th and 15th centuries, Flanders and Tuscany were among the most important economic and cultural centres in Europe. The economic cooperation (Flemish textile workers had already been recruited in Florence in 1378 and the Medici bank had had a branch in Bruges since 1439), eventually also led to a migration flow between both countries. Most immigrants from the north were in Italy united in brotherhoods, which did not have an economic (such as a guild or a nation), but rather a religious and charitable mission.
Although the official name of the brotherhood was "Confraternità di Santa Barbara dei Tedeschi e Fiamminghi", initially mainly people from current Flanders and Brabant were members (1). After all, all those oltramontani (who came from across the Alps) spoke, according to the Florentines, more or less the same language.
In the 14th century, the members of the brotherhood had already met in the church of San Barbana in the Via Panicale, but in 1448 they were given a permanent place by the Servites in the church of the Santissima Annunziata. At that time, the association had 48 members who were all called Tedeschi, although they came from cities such as Brussels, Antwerp, Lier, Hasselt, Diest, Bruges, Kortrijk, Ypres, Tongeren, Maastricht, Utrecht, Cologne and Aachen. Of those 48, 35 had a Flemish, 11 a German and 2 a French name.
In 1471, the brotherhood counted already 92 members, of which 42 were “real Flemish” (coming from nowadays Flanders). The registration of the members and the description of their person was done in a kind of Flemish-German language that was interspersed with Italian words. A good example was the inventory of the possessions of the brotherhood, drawn up in "Diets" in 1465.
All professions were welcome in the brotherhood, but the majority of the members were weavers, later joined by many artists. They usually registered together with their wives (and children). Lists of members are known from 1445 to 1457 and from 1522 to 1585.
The well-known carpet weavers Steven Gillis, Jan Rost and Nicola Karcher came from Brussels. Jan Broomans and Jan van de Walle came from Antwerp, Jacopo van Asselt and his sons Bernardino and Piero from Hasselt (County of Loon). The painters Pieter de Witte (Piero Candido), Lieven Meeus (Livio Mehus), and Jan van der Straet (Giovanni Stradano) came from Bruges.
The sculptor Pierre Francheville (Pietro Francavilla or Petrus Francavilla Belgiae) came from Cambrai and Francesco Janssens was originally from Antwerp. Glazier and Malinois Hendrik van den Broeck was registered as Arrigo Fiammingo. From Delft came the goldsmith Jacob Bijleveld (Jacopo Bylivelt) and Pierre Joseph Grisson (Giuseppe Grisoni) was a painter from Mons. The Brabant composer Hendrik Isaac (Arrigo Tedesco), the printer Laurens van der Beke or van den Bleeck (Lorenzo Torrentino) from Gemert (North Brabant) and probably also the painter Justus (Giusto) Sustermans from Antwerp were eminent members.
Although the brotherhood was actually reserved for Tedeschi and Fiamminghi (in the broad sense of the word), many French and Italians had already been registered in the 16th century. One of them was the Florentine painter Lorenzo Palmieri, who received his tomb and a bust in the chapel in 1624.
The chapel of the brotherhood is located (at the end of the right aisle before the transept) in the church of the Santissima Annunziata where the tombstones still refer to the members. One of those tombstones was for the German goldsmith Arrigo Brunick who made the silver antipendium for the main altar of the church.
Giovanni Stradano from Bruges was also buried in this chapel. On the column that stands on the separation of the Cappella di Santa Barbara and the Cappella del Sacramento is a bust of Stradano that was sculpted in 1606 by his son Scipione. On the plaque attached at the bottom it is stated that Ioanni Stradano Belgae brugensi pictor....is buried here and that he died at the age of 82 on November 2, 1605.
In 1452, the Confraternità received an altarpiece with Saint Barbara by Cosimo Rosselli as a gift from the Servites. In 1740 it was replaced by a painting of the patron saint by Giuseppe Grisoni, who, as prevveditore (supervisor) of the brotherhood, had had the chapel renovated (see fig.1).
In contrast to the Florentine immigrants in Antwerp, who were being mostly merchants united in a “nation”, the craftsmen from Flanders (including the artists) tried to integrate as fast as possible in Florence by learning the language very quickly and Italianizing their name. The brotherhood had to make things a little bit easier for the newcomers.
While the Florentines in Antwerp married within their own community (see art. Florentine merchants in 16th-century Antwerp), many Flemish (who did not yet have a wife or a family when they arrived) had married a Florentine (or Tuscan) woman, as may be seen from a number of examples.
Jan Broomans was first married to Arcangela Paladini and when she died he remarried with Laura de Ricci (1). Lorenzo Torrentino was married in 1543 to Nicolosia de Amicis (from Bologna) and in 1558 to Lucrezia Albertinelli, a widow from Florence. Giusto Sustermans was married 3 times: first to Dejanira di Santi Fabbretti (from Pisa) and then to Maddalena di Cosimo Mazzocchi and Maddalena Artimini (from Florence). They had no intention of ever returning (in contrast to the Florentines in Antwerp) and their children were born and raised Florentines. But the contacts with the former compatriots were kept alive thanks to the brotherhood. Usually witnesses at weddings or baptisms were people from the Confraternità.
A number of Flemish artists who emigrated to Florence are not known to be members of the brotherhood (this was a.o. the case for Giambologna), which may indicate that they wanted to integrate into the Florentine community as quick as possible and join directly the artistic circles of the Medici-court.
The Confraternità di Santa Barbara continued to exist for a long time, probably because it was not a very exclusive club, but was eventually dissolved in 1785 by Grand Duke Pier Leopoldo when he had all brotherhoods abolished. In fact, their role was already played out because at that time the great migration flow towards Florence was long gone and al the former Tedeschi and Fiamminghi had become true Florentines.
(1) The Florentines called all immigrants from present-day Belgium and the regions boarding the Netherlands, Germany and France “Tedeschi” or “Fiamminghi”.
The “Low Lands” were also known as “La Mangia bassa”. Sometimes people spoke of Belgicus or Belgiae.
(2) Arcangela Paladini was a poet, singer and painter who was held in high esteem by Grand Duchess Mary Magdalene of Austria. She died at a young age and was given a tomb in the vestibule of the church of Santa Felicità.
Literatuur:
Battistini, M. La confrérie de Sainte-Barbe des Flamands à Florence.
Brussel, 1931.
Böninger, L. Die deutsche Einwanderung nach Florenz im Spätmittelalter.
Leiden, 2006.
Menichini, P. La Pala di Santa Barbara del’ Annunziata (okt. 2016).
La Pala di Santa Barbara all'Annunziata - Adotta un'Opera d'Arte
Van der Swan, G e.a. Wisselend succes. De loopbanen van Nederlandse en Vlaamse kunstenaars in
Florence (1450-1600). Kunsthistorisch Jaarboek, 2013 vol.63.
Van Laerhoven, J. zie art. De Brabantse Madonna della Rosa van Orsanmichele.
zie art. Florentijnse kooplieden in het 16de-eeuwse Antwerpen.
zie art. Had de leermeester van Michelangelo Vlaamse origines?
zie art. Vlaamse tapijtwevers in Firenze.
Viaene, A. De broederschap van Sint-Barbara der Vlamingen in Firenze.
Inventaris van kapel en paramenten. In: de Biekorf, jg.70 (1969).