Tommaso de' Medici, ridder van Santo Stefano en de Slag bij Lepanto (1571).

Tommaso de' Medici, ridder van Santo Stefano en de Slag bij Lepanto (1571).

Tommaso de’ Medici was de zoon van Antonio di Tommaso (uit de tak van Bonino de’ Medici) en Baccia di Giovanni Tedaldi, die in 1567 was opgenomen in de Toscaanse ridderorde van Santo Stefano. Om lid te worden moest een man katholiek, van adel, rijk en minstens 18 jaar oud zijn.
Op 1 oktober 1561 had hertog Cosimo I van paus Pius IV (Giovanni Angelo de’ Medici) de toestemming gekregen om, in navolging van de reeds bestaande voorbeelden, zijn eigen ridderorde op richten. Hij had dit gedaan met het oog op een vergroting van zijn aanzien ten overstaan van de katholieke vorsten van Europa, de verhoging van de slagkracht van zijn militair apparaat en met de ambitie om de titel van groothertog van de pontifex te verkrijgen.
Met als banier een rood, achtpuntig kruis, op een witte achtergrond (net zoals de Orde van Malta) kreeg de nieuwe orde de naam van “Heilige en Militaire Orde van Sint-Stefanus, Paus en Martelaar” (zie fig.1). Cosimo had die naam gekozen omdat hij 2 belangrijke veldslagen (Montemurlo in 1537 en Scanagallo in 1554) gewonnen had op de naamdag van de Heilige Stefanus (2 augustus).
Tot grote tevredenheid van Pius IV beloofde Cosimo met eigen middelen voor de financiering van de orde te zorgen en de paus verleende dan ook aan Cosimo en zijn opvolgers de titel van grootmeester.

Fig.1 Wapenschild van de Orde van Santo Stefano

De ridders van Santo Stefano kregen hun eigen schepen, die samen met de galeien van de hertog de Toscaanse vloot vormden. Reeds in 1565 hadden 10 Toscaanse galeien deel genomen aan de verdediging van Malta tegen de Turkse aanvallers.
Wanneer paus Pius V in 1571 het initiatief genomen had om met een verenigde christelijke vloot de Ottomaanse bedreiging af te wenden werden de 12 galeien (zie art. Aurelio Scetti, een Toscaanse galeislaaf in dienst van de hertog) die Cosimo uitgerust had voor de operatie omgevormd tot het pauselijke eskader onder het commando van Marcantonio Colonna. De Turkse vloot was gesignaleerd in de Golf van Patras en daar had dan ook in Lepanto (Nafpaktos) de beroemde zeeslag plaats op 7 oktober .

Reeds op 16 september had ook Tommaso de’ Medici met zijn galei La Fiorenza de christelijke strijdmacht in Messina vervoegd, die was samengesteld uit Spaanse, Venetiaanse, Genuese, Maltese en Toscaanse schepen. In totaal namen een 100-tal ridders van Santo Stefano deel aan de zeeslag (1).
De vloot van de Liga bestond uit 212 oorlogsschepen: 206 galeien en 6 galjassen (zware Venetiaanse vrachtgaleien met geschut aan boord) en 102 hulpvaartuigen (zoals galjoenen, fregatten en brigantijnen) die in totaal bemand waren door 28.500 soldaten en 40.000 zeelui en roeiers.

Het opperbevel was in handen van don Juan de Austria (de halfbroer van Filips II) die met zijn Koninklijk galei (la Real) het centrum (het blauwe eskader) aanvoerde dat in totaal 62 galeien telde. Ook de vlaggenschepen van de Venetiaanse admiraal Sebastiano Venier en van Marcantonio Colonna maakten deel uit van het centrum.
De linkerflank (het gele eskader) bestond uit 53 galeien onder het commando van de Venetiaan Agostino Barbarigo. De rechterflank (het groene eskader) beschikte eveneens over 53 galeien en werd geleid door de Genuees Giovanni Andrea Doria (een achterneef van zijn bekendere naamgenoot admiraal Andrea Doria).  Don Alvaro de Bazan, de markies van Santa Cruz en don Juan de Cardona vormden met 38 galeien het reserve eskader.

De Turkse vloot, die beschikte over 222 galeien, 56 galjoten (lichte galeien) en een aantal kleinere hulpvaartuigen, 31.500 soldaten en 50.000 zeelui en roeiers, stond onder het commando van Müezzinzade Ali Pasha die zich in het centrum met zijn 61 galeien en 32 galjoten tegenover de 62 galeien van Don Juan van Oostenrijk bevond. Murat Dragut Reis gaf hem ruggensteun met zijn reserve van 8 galeien en 22 galjoten.
Op de Turkse rechterflank had Mehmed Suluk  (Shoraq) Scirocco met 57 galeien en 2 galjoten postgevat en aan de linkerzijde wachtte Uluç Ali Pasha de vijand op met 63 galeien en 32 galjoten.

Fig.2 Duitse tekening van Müezzinzade Ali Pasha te Lepanto  (Victoria & Albert Museum, Londen)

Nog voor de zeeslag echt begon hadden de vooruit geschoven Venetiaanse galjassen met hun kanonnen al heel wat Turkse galeien aan flarden geschoten. Tegenover de 1800 kanonnen van de christelijke vloot beschikten de Turkse schepen slechts over 750 artilleriestukken en hoewel de christelijke soldaten in aantal overtroffen werden door hun tegenstanders, beschikten zij over meer vuurwapens.
In het centrum ging Ali Pasha tot de aanval over en ramde met zijn vlaggenschip (La Sultana) het vlaggenschip  van Juan de Austria. Hij kreeg bijstand van de reserves van Drafut Reis en toen de strijd bijna in het voordeel van de Turken was uitgedraaid kwamen Marcantonio Colonna en Sebastiano Venier hulp bieden en werd het schip van Ali Pasha geënterd.
Juan de Austria werd gewond, maar zijn manschappen onder leiding van Alessandro Farnese (de zoon van Margareta van Parma) slaagden er in om de ganse bemanning van La Sultana, met inbegrip van Ali Pasha, te doden.  Ali’s hoofd werd op een piek gezet om het vijandelijke moreel te ondermijnen (zie fig.2).

Op de linkerflank (aan de noordelijke kant van de 5 km lange frontlijn) kon Barbarigo de poging van Scirocco om hem langs de kustlijn van Punta Scrofa te omsingelen verijdelen. Beide aanvoerders sneuvelden. Toen de talrijke bevrijde christelijke slaven van de gekaapte Turkse schepen wapens kregen en zich mee in de strijd wierpen keerden de krijgskansen daar in het voordeel van de Venetianen.
Maar aan de zuidelijke kant van het gevecht liet Doria zijn schepen (van het groene eskader) te ver uitwijken om de Turkse galeien te volgen (die hem wilden omsingelen?) en creëerde hij aldus een opening, waarvan Uluç Ali, die plots van koers veranderde, handig gebruik maakte om met een deel van zijn eskader de rechterflank van Colonna, die enkel beschermd werd door de 3 galeien van de Ridders van Malta, te gaan bedreigen (zie fig.3).

Fig.3  Uit: W.J.McPeak The Battle of Lepanto (Warfare history)
Toevoeging: Rode pijl: Koersverandering van Uluç
Blauwe pijl: maneuver van La Fiorenza

Tommaso de’ Medici, de bevelvoerder van La Fiorenza en enkele andere kapiteins (Ettore Lotta met La Pisana en Alessandro Negroni met La Grifona?) hadden dat op tijd bemerkt en waren naar het centrum gemaneuvreerd om Colonna te kunnen gaan hulp bieden. Maar La Fiorenza werd aangevallen en gekaapt door de schepen van Uluç Ali en van de ca. 203 opvarenden overleefden enkel Tommaso en ook nog 15 van zijn bemanningsleden het gevecht.  Het schip werd tot zinken gebracht en de overlevenden werden opgepikt door La Grifona.
Uluç Ali Pasha slaagde er in om ook La Capitana, het vlaggenschip van de Maltezer orde (dat onder het bevel stond van Pietro Giustiniani) te kelderen en het vaandel te bemachtigen, maar ondertussen had Alvaro Bazan het gevaar onderkend en met zijn reserve eskader de Turkse aanval gecounterd. Samen met de schepen van de teruggekeerde Doria werd nu ook de linkerflank van de Ottomanen teruggedrongen.  

In het noorden en het centrum was de slag al in het voordeel van de Heilige Liga beslecht en Uluç die rechtsomkeer moest maken was de enige vlootleider die met een klein deel van de schepen kon ontkomen (2). De rest van de Turkse vloot was na een 5 uur durend gevecht volledig uitgeschakeld. In totaal werden er 7.500 doden aan christelijke kant en 30.000 doden aan Turkse kant geteld.  Ongeveer 10.000 Turken werden gevangen genomen en enkele duizenden christelijke slaven bevrijd. Van de 278 Turkse schepen werden er 137 buitgemaakt en 50 tot zinken gebracht.

Fig.4  De overwinnaars van Lepanto: Juan de Austria, Marcantonio Colonna en Sebastiano Venier (Anon. 1575, Kunsthistorisch Museum Wenen).

Tommaso de’ Medici had de strategie van Uluç juist ingeschat en Doria werd voor zijn uitwijkmaneuver (ten onrechte?) van lafheid en zelfs van verraad beschuldigd, maar uiteindelijk had Alvaro Bazan met zijn ingreep de situatie gered terwijl Juan de Austria en Sebastiano Venier met de eer van de overwinning gingen strijken (zie fig.4).

In 1582 nam Tommaso de’ Medici met de Toscaanse vloot deel aan een plundering van Rhodos en in 1584 behaalde hij met 4 galeien van Santo Stefano, die onder zijn commando stonden en die deel uitmaakten van een grote vloot (met Genuezen en Maltezers), een overwinning op de Turken bij Negroponte. Het volgende jaar wist hij bij Paola (aan de kust van Calabrië) de galei van de piraat Simain Reis te veroveren: de gevangen moslims mochten meteen de plaats innemen van de 200 bevrijde christelijke roeiers. In 1584 werd hij in opvolging van Fabio Galerati (eveneens aanwezig in Lepanto) wegens zijn grote verdiensten voor een termijn van 3 jaar verkozen  tot admiraal van de orde. In mei 1586 veroverde hij voor korte tijd de stad Monastir (Tunesië).
Tommaso was getrouwd met Alessandra di Luca Minerbetti en had een dochter, Laura, en een zoon Antonio die zijn vader opvolgde als ridder van Santo Stefano in 1595. Na zijn overlijden in 1590 heeft Tommaso in Firenze een sarcofaag gekregen in de Cappella Medici van de kerk van de Santissima Annunziata tegenover die van zijn betovergrootvader Orlando di Guccio de’ Medici, die door keizer Frederik III tot ridder geslagen werd in 1452 en 4 jaar later gestorven is.

 

(1) Behalve Tommaso de’ Medici behoorden ook Alfonso d’Appiano (commandant van La Padrona) en Antonio de Ascoli (bevelvoerder van La Suprema) tot de ridderschap van Santo Stefano. Waarschijnlijk waren ook Giulio di Alessandro de’ Medici (de natuurlijke zoon van de hertog) en Cesare Cavaniglia die hem was opgevolgd als admiraal van de orde aanwezig in Lepanto.

(2) Uluç Ali of Giovanni Donigi was een Calabrees van geboorte die door de moslimpiraat Barbarossa op jonge leeftijd tijdens een raid was ontvoerd. Na zijn bekering tot de Islam ging hij eerst als piraat aan de slag en daarna vervoegde hij de Turkse vloot waar hij snel carrière maakte. In Lepanto had Uluç Ali (“Ali de barbaar”) die door de Italianen Occhiali of Lucciali genoemd werd, de linkervleugel van de strijdmacht onder zijn bevel. Hij slaagde er in om 30 Turkse galeien terug naar Constantinopel te brengen samen met het vaandel van de Ridders van Malta. Als admiraal kon Uluç Ali de Turkse vloot reorganiseren en in 1574 veroverde hij Tunis. Zijn verhaal werd door Miguel de Cervantes, die ook gevochten had in Lepanto, 26 jaar later vermeld in zijn Don Quijote.

 

JVL

Tommaso de' Medici, knight of Santo Stefano at the Battle of Lepanto (1571).

Tommaso de' Medici was the son of Antonio di Tommaso (from the branch of Bonino de' Medici) and Baccia di Giovanni Tedaldi and had become a member of the famous Tuscan knighthood of Santo Stefano in 1567. To be admitted, one had to be a Catholic, of rich nobility and at least 18 years old.
On October 1st , 1561, Duke Cosimo I had received the permission from Pope Pius IV (Giovanni Angelo de' Medici) to create his own order of chivalry. He had done this in order to increase his prestige among the Catholic Monarchs of Europe, to strengthen the effectiveness of his military apparatus and with the ambition of obtaining the title of Grand Duke from the Pontifex.
With a red, eight-pointed cross as its banner, on a white background (similar to the Order of Malta), the new order was given the name of "Holy and Military Order of Saint Stephen, Pope and Martyr" (see fig.1). Cosimo had chosen that name because he had won 2 important battles (Montemurlo in 1537 and Scanagallo in 1554) on the feast of Saint Stephen (August 2nd ).
Pius IV was very pleased with the fact that Cosimo promised to finance the order with his own resources and therefore the pope granted the Duke and his successors the title of Grand Master.

The Knights of Santo Stefano sailed with their own ships, which, together with the ducal galleys, formed the Tuscan fleet. As early as 1565, 10 Tuscan galleys had taken part in the defence of Malta against the Turkish invaders.
When Pope Pius V decided in 1571 to react against the Ottoman threat with the formation of a united Christian fleet, the 12 galleys (see art. Aurelio Scetti, a Tuscan galley slave in the service of the Duke) that Cosimo had equipped for the naval operation were transformed into the papal squadron under the command of Marcantonio Colonna. When the Turkish fleet had been spotted in the Gulf of Patras, it was there that the famous naval battle took place in Lepanto (Nafpaktos) on October 7th.

On September 16th, on board of his galley La Fiorenza, Tommaso de' Medici had joined the Christian force in Messina, composed of Spanish, Venetian, Genoese, Maltese and Tuscan ships. Altogether, about 100 knights of Santo Stefano took part in the battle (1)
The League's fleet consisted of 212 warships: 206 galleys and 6 galleasses (heavy Venetian cargo galleys with guns on board) and 102 auxiliary vessels (such as galleons, frigates and brigantines) manned by a total of 28,500 soldiers and 40,000 sailors and rowers.

Supreme commander was don Juan de Austria (Philip II's half-brother) who, with his royal galley (la Real), headed the centre (the blue squadron) that numbered a total of 62 galleys. The flagships of the Venetian admiral Sebastiano Venier and of Marcantonio Colonna were also part of the centre.
The left flank (the yellow squadron) consisted of 53 galleys under the command of the Venetian admiral Agostino Barbarigo. The right flank (the green squadron) also numbered 53 galleys and was led by the Genoese Giovanni Andrea Doria (a great-nephew of his more famous namesake Admiral Andrea Doria).  Don Alvaro de Bazan, the Marquis of Santa Cruz and Don Juan de Cardona formed the reserve squadron with 38 galleys.

The Turkish fleet, composed of 222 galleys, 56 galliots (light galleys) and a number of smaller auxiliary vessels, staffed with 31,500 soldiers and 50,000 sailors and rowers, was under the command of Müezzinzade Ali Pasha, occupying the centre with his 61 galleys and 32 galliots opposite the 62 galleys of Don Juan of Austria.  Murat Dragut Reis gave him back support with his reserve of 8 galleys and 22 galliots. On the Turkish right flank, Mehmed Suluk (Shoraq) Scirocco had taken up position with 57 galleys and 2 galliots, and on the left side, Uluç Ali Pasha was fronting the enemy with 63 galleys and 32 galliots.

Even before the ships started boarding, the Venetian galleasses had already shot many Turkish galleys to shreds with their cannons. Compared to the 1800 guns of the Christian fleet, the Turkish ships had only 750 artillery pieces at their disposal and although the Christian soldiers ware outnumbered by their opponents they had considerably more fire arms.

In the centre Ali Pasha moved forward and rammed Juan de Austria's galley with his flagship (La Sultana). He was supported by the reserves of Drafut Reis and when the attack had almost turned in favour of the Turks, Marcantonio Colonna and Sebastiano Venier came to don Juan’s rescue and Ali Pasha's ship was captured.
Juan de Austria was wounded, but his men led by Alessandro Farnese (the son of Margaret of Parma) managed to kill the entire crew of La Sultana, including Ali Pasha.  Ali's head was placed on a spike to undermine the enemy’s battle spirit (see fig.2).

On the left flank (the northern side of the 5 km long front line), Barbarigo was able to foil Scirocco's encirclement manoeuvre along the coastline of Punta Scrofa. Both captains were killed. When the numerous freed Christian slaves from the captured Turkish ships received weapons and threw themselves into battle, the situation turned in favour of the Venetians.
But on the right flank of the battle line, Doria’s ships (of the green squadron) followed the Turkish galleys too far to the south and thus creating a gap, of which Uluç Ali, who suddenly changed course, took advantage off. With a part of his squadron he attacked the right flank of Colonna, only protected by the 3 galleys of the Knights of Malta (see fig.3).

Tommaso de' Medici, the commander of La Fiorenza and some other captains (Ettore Lotta of La Pisana and Alessandro Negroni of La Grifona?) had noticed this in time and had manoeuvred towards the centre in order to support Colonna. But La Fiorenza was intercepted and taken out by the ships of Uluç Ali and of the approximately 203 men, only Tommaso and 15 of his crew outlived the battle.  The ship was sunk and the survivors were picked up by La Grifona.
Uluç Ali Pasha also managed to sink La Capitana the flagship of the Maltese order (which was under the command of Pietro Giustiniani) and to capture its banner, but in the meantime Alvaro Bazan had recognized the danger and countered the Turkish attack with the reserve squadron. With the aid of the returning Doria the left flank of the Ottomans was now also pushed back. 

In the north and the centre, the battle had already been decided in favour of the Holy League and Uluç, who was forced to retreat, was the only captain who could escape with a small part of his ships (2). The rest of the Turkish fleet was completely destroyed after a 5-hour fight. A total of 7,500 deaths on the Christian side and 30,000 deaths on the Turkish side were counted.  About 10,000 Turks were imprisoned and several thousand Christian slaves freed. Of the 278 Turkish ships, 137 were captured and 50 were sunk.

Tommaso de' Medici had correctly estimated Uluç's strategy and admiral Doria was (unrightly?) accused of cowardice and even treason for his evasive action. But in the end it was Alvaro Bazan who had saved the situation with his intervention while Juan de Austria and Sebastiano Venier took the credit for the glorious triumph (see fig.4).

In 1582 Tommaso de' Medici took part in a sack of Rhodes with the Tuscan fleet, and in 1584 he achieved a victory over the Turks at Negroponte with 4 galleys from Santo Stefano, which were under his command and which were part of a large fleet (of Genoese and Maltese ships).
The following year, he managed to capture the galley of the pirate Simain Reis near Paola (on the coast of Calabria) and the 200 freed Christian rowers were immediately replaced by 200 Muslims. In 1584, he was elected admiral of the order of Santo Stefano for a term of 3 years in succession to Fabio Galerati (also present in Lepanto) because of his great merits. In May 1586 he briefly conquered the city of Monastir (Tunisia).
Tommaso was married to Alessandra di Luca Minerbetti and had a daughter, Laura, and a son Antonio who succeeded his father as knight of Santo Stefano in 1595.
After his death in 1590, Tommaso received a sarcophagus in Florence in the Cappella Medici of the church of the Santissima Annunziata opposite that of his great-great-grandfather Orlando di Guccio de' Medici, who was knighted by Emperor Frederick III in 1452 and had died 4 years later.

 

(1) Besides Tommaso de' Medici, Alfonso d'Appiano (commander of La Padrona) and Antonio de Ascoli (commander of La Suprema) also belonged to the knighthood of Santo Stefano. Giulio di Alessandro de' Medici (the Duke's natural son) and Cesare Cavaniglia, who had succeeded him as admiral of the order, were probably also present in Lepanto.

(2) Uluç Ali or Giovanni Donigi was a Calabrian by birth who was kidnapped by the Muslim pirate Barbarossa at a young age during a raid. After his conversion to Islam, he first acted as a pirate and then joined the Turkish fleet where he quickly made a career. In Lepanto, Uluç Ali ("Ali the Barbarian"), who was called Occhiali or Lucciali by the Italians, had the left wing of the force under his command. He managed to bring 30 Turkish galleys back to Constantinople along with the banner of the Knights of Malta. As admiral, Uluç Ali was able to reorganize the Turkish fleet and in 1574 he conquered Tunis. His story was mentioned 26 years later by Miguel de Cervantes, who had also fought in Lepanto, in his Don Quijote.

 Literatuur
Acipinar, M.                 The Tuscan galleys at the Battle of Lepanto
                                       In: Turkish Journal of History, nr.76 (2022).
Barbero, A.                   Lepanto: la battaglia dei 3 imperi. Bari, 2010.
Grassellini, E e.a.         Profili Medicei.  Firenze, 1982.
Guarnieri, G.                I Cavalieri di Santo Stefano nella storia della Marina Italiana (1562-1859).
                                       Pisa, 1960.
Lugo, M.                      Ordenes de Batalla y listados de escuadras. Batalla de Lepanto 1571.
Pisano, R.                     La Battaglia di Lepanto. StilePisano - Battaglia di Lepanto
Stevens, W. e.a.            A History of Sea Power, chap.5.  New-York, 1999.                   .
Van Laerhoven, J.        De Medici en de Ridders van Santo Stefano. Kermt, 2018.
                                     zie art. Aurelio Scetti, een Toscaanse galeislaaf in dienst van de hertoG.
Vázquez, J.                  Lepanto 1571. In: Historia de Iberia Vieja, nr.9 (2005).
Wells, J.                       The Rosary in the Battle of Lepanto. In: America needs Fatima, oct. 2013.